Zeuren

StommelingJones
Als ik vroeger op straat bij het voetballen met buurtgenootjes een trap kreeg en begon te huilen, placht mijn broer er glimlachend bij te staan en te zeggen: "je moet niet zeuren, daar word je hard van". Ik was te jong om te beseffen dat het altijd dezelfde was die mij trappen gaf en mij dan lachend vertelde dat ik niet moest zeuren, dus nam ik de raadgeving steeds ter harte.

Op achtjarige leeftijd debuteerde ik enkele dagen na mijn verjaardag in het enige pupillenelftal dat onze dorpsclub, eerste of tweede klasse onderafdeling, rijk was en zette hiermee mijn eerste voetbalschrede in KNVB-verband. Ik was trots op mijn nieuwe shirt, mijn nieuwe voetbalschoenen, mijn nieuwe voetbalkousen en mijn nieuwe voetbalbroekje dat ik in de zenuwen helaas was vergeten in te pakken, zodat ik nu in het veld stond met een van mijn twee jaar oudere broer geleend verschoten reservebroekje, terwijl hijzelf in een precies passend fraai glimmend nieuw broekje rechtsbuiten stond en de toeschouwers erop attendeerde hoe dom ik er met mijn Sepp Maierbroek en flaporen wel uitzag.

Ik was al te oud om hierover te gaan zeuren en besloot de toeschouwers te laten zien wat "Flappie" zoal in zijn mars had, waardoor het gelach vanzelf zou verstommen en men "moi" op de schouders van het veld zou dragen en mijn vader zou feliciteren en mijn moeder op het hart zou drukken voortaan mijn voetbaltas in te pakken, zodat ik niet nog een keer zonder broek in de kleedkamer zou arriveren, wat toch niet kon voor een voetballer van mijn kaliber. Spionnen van topclubs zouden naar mij komen kijken en zouden mij contracten aanbieden die ik onder het genot van dikke sigaren zou tekenen omdat ik inmiddels een gearriveerd vedette was die zich dat soort dingen kon veroorloven, maar zover was het nog niet.

Eerst moest ik nog die eerste wedstrijd gaan spelen. Ik weet niet hoe het tegenwoordig toegaat, maar toen ik klein was, wat is dat alweer lang geleden, speelde de wedstrijd bij het pupillenvoetbal zich voornamelijk in de middencirkel af, waar bijna alle spelertjes zich verzamelden om te proberen de bal tenminste één keer te raken. Hoewel er ook spelertjes waren die de bal helemaal niet wilden raken maar uitsluitend op het veld stonden omdat zij moesten van hun moeder. Die gingen meestal in het wilde weg bloemetjes plukken, in de doelpalen klimmen of klaverjassen.

Het aantal in die cirkel aanwezige pupilletjes kon oplopen tot achtentwintig, aangezien een ongeschreven regel bij ons in de streek wilde dat het aantal veldspelers per team maximaal veertien mocht zijn. Nieuwe spelers werden daar ingezet, waar zij het minste kwaad konden, namelijk zo ver mogelijk van de middenlijn. Op de dag dat ik als nieuw lid werd aangemeld, kwam mijn buurjongetje net een half uurtje later en dat was de enige reden dat ik niet in de goal hoefde te staan. Dus stond ik laatste man, hoewel ik niet zeker weet of dat toen ook al zo heette, want wij speelden nog met het drie-twee-vijfsysteem, of was het nou twee-drie-vijf en was dat hetzelfde als het stopperspilsysteem en was ik dat dan? Stopperspil?

Het is voor een kluwen achtjarige jongetjes een hele afstand van de middenlijn naar het strafschopgebied en dus had ik, zittend op de penaltystip, ruimschoots de tijd om te overwegen hoe mijn functie in het geheel precies gezien zou moeten worden en wat mijn aanspreektitel wel zou moeten zijn. Verdediger? Back? Of toch stopperspil? Moest je als spil niet meer rennen? Dan maar geen spil, want ik zat daar wel lekker. De zon scheen, de vogeltjes floten en het rook er naar vers gemaaid gras.

Plotseling kwam de bal uit de kluwen gerold. Mijn kant op. Een van de tegenstanders holde erachteraan. Ook mijn kant op. Ik wist wat mij te doen stond. Mijn vader had mij 's ochtends bij het ontbijt de regels zo'n beetje uitgelegd, daardoor wist ik hoe je een tegenstander kon onderscheiden van geen tegenstander. "Kijk", had hij gezegd, terwijl hij mijn shirt omhoog hield, "jongetjes met zo'n shirt zijn bij ons en die moet je niet voor de voeten lopen. Jongetjes met niet zo'n shirt zijn niet bij ons. Dat noemen wij tegenstanders en die moeten niet aan de bal komen." Deze elementaire voetballes had ik begrepen en ging ik nu in de praktijk brengen. Het thuispubliek brulde als één man: "grijp hem Flappie!" De stem van mijn vader hoorde ik boven alles uit.

Dat was trouwens altijd zo. Als we 's zondags naar de kerk gingen en er moest gezongen worden, dan zong mijn vader het hardst van iedereen. Hij had een geheel eigen muziekopvatting en door zijn dwingende aanwezigheid wilde een psalm wel eens in een geheel andere toonsoort aan zijn einde komen dan waarin hij begonnen was, terwijl de organist al halverwege niets anders meer wist te doen dan zijn moedeloze hoofd op zijn klavieren te laten zakken. Toen we later niet meer naar de kerk gingen, hield mijn vader vanzelf op met zingen.

Ik sprong op en sprintte zo snel mijn benen mij dragen konden naar de tegenstander toe. Oeps, daar zou ik bijna gestruikeld zijn over de bal, maar gelukkig wist ik die op het laatste nippertje nog net te ontwijken. Dat scheelde niet veel. Toen deed ik bij de tegenstander wat mijn broer altijd bij mij deed, want zo had ik het geleerd. De tegenstander kwam hierdoor niet aan de bal, dus dat was in orde.

Hij begon te huilen, maar ik trok hem overeind en zei vriendelijk: "je moet niet zeuren, daar word je hard van." Tot mijn verbazing moest hij van het veld gedragen worden. En de tegenstanders kregen een vrije schop. Ik wilde nog verhinderen dat ze aan de bal kwamen, maar werd tot mijn ergernis vastgehouden door mijn eigen teamgenoten. Die kenden de regels zeker niet. De sterkste tegenstander knalde de vrije trap huizehoog over en vervolgens kabbelde het spel langzaam weer terug naar de middencirkel, doch niet dan nadat ik en passant nog even hands had gemaakt in het zestienmetergebied. De scheidsrechter had kennelijk stront in de ogen, want hij zag dit door de vingers.

Toen de meute vertrokken was, ging ik weer op de penaltystip zitten. De rust brak aan met een nulnulstand en na de rust waren er geen veranderingen in het spelbeeld te constateren. De zon scheen, de vogeltjes floten en het rook nog steeds naar vers gemaaid gras.

Op een onverwacht moment sprong de bal opnieuw uit de kluwen. Naar mij toe. Met een tegenstander er achteraan. Ik sprong op, stormde op hem af, wist de bal behendig te ontwijken en terwijl de toeschouwers weer "grijp hem Flappie!" brulden, gaf ik hem een schop. Ik zei nog tegen hem: "je moet niet zeuren, daar word je hard van" en daarna mocht ik van de scheidsrechter de kleedkamer op gaan zoeken, waar de leider van mijn dertiental zich bij mij voegde en mij probeerde wijs te maken dat de bal in dit spel wel degelijk een functie had en dat het derhalve de bedoeling was dat je eerst de bal en dan pas de man speelde. Daar hoorde ik van op. Zo had ik het immers van mijn broer niet geleerd. En tegen hem keek ik erg op, omdat hij altijd gelijk had. Want dat had hij mij zelf verteld.

De hele volgende week liep ik over het geleerde na te denken en 's zaterdags vroeg ik tijdens het ontbijt aan mijn vader, die ook altijd gelijk had, of de leider het bij het rechte eind had met zijn stelling: "eerst de bal, dan de man". Mijn vader knikte en toen wist ik het dus. Eerst de bal, dan de man. Mijn broer was het daar mee eens. Toen ik tegenwierp dat hij mij dat op straat altijd anders had geleerd, zei hij: "Ja, maar jij bent mijn broer, dan geldt dat niet." "Oh", zei ik en had weer iets om over na te denken.

De wedstrijd begon. Ik zat weer op de penaltystip. "Eerst de bal, dan de man. Eerst de bal, dan de man. Eerst de bal, dan de man", herhaalde ik aldoor in mijzelf. Na twintig minuten was het dan zover. De bal stuiterde uit de kluwen naar mij toe. Ik stond op en wachtte tot de bal vlak bij mij was. Toen schopte ik hem zo ver mogelijk weg, wachtte nog even en schopte vervolgens de bijbehorende tegenstander zo ver mogelijk weg. De scheidsrechter floot: penalty. En ik werd het veld uitgestuurd. Terwijl ik helemaal niets misdaan had. Ik had immers alleen maar gedaan wat ik moest doen, want dat hadden mijn vader en mijn broer en de leider zelf gezegd. Er bleek echter nog meer aan vast te zitten.

Men legde mij uit dat het eigenlijk de bedoeling was dat je de tegenstander juist helemaal niet raakte, maar de bal des te meer. Dat hadden ze me natuurlijk veel eerder moeten vertellen. Nu was het te laat en bleek ik reeds te oud te zijn om mij nog aan een dergelijke ingrijpende wijziging van de spelregels aan te passen. Het ging niet. Hoe ik het ook probeerde.

De leider van het twaalftal (mijn broer had een klein ongelukje gehad, omdat ik dacht dat als hij er niet bij was ik misschien wel als rechtsbuiten mijn rentree zou mogen maken. Hij moest nog een paar weken het bed houden.) had weliswaar medelijden met mij, maar, zo hoorde ik hem tegen mijn vader zeggen, hij vond het toch onverantwoord de kleine weer op het veld los te laten, dat snapte mijn vader zeker wel. Zeker snapte mijn vader dat wel. Ik heb nog een aantal weken als eerste reserve langs de lijn mogen lopen, in een oud trainingspak van mijn broer, met wie het inmiddels alweer wat beter ging. Zo hoorde ik er toch nog een beetje bij, zei mijn vader. Maar nadat ik geprobeerd had stiekem het veld in te sluipen om een tegenstander van scoren af te houden, wat wel gelukt was, maar ook opviel, mocht ook dat niet meer. Toen mocht ik alleen nog maar vlaggen.

Grensrechteren, dat was weer iets heel anders. Een verantwoordelijke baan, bij uitstek geschikt voor mij. Ter voorbereiding op deze nieuwe functie haalde ik uit de pas geopende bibliotheek in het dorpshuis alle boeken die ik maar over voetballen en spelregels kon vinden, inclusief "Oom Jan leert zijn neefje schaken", want dat ging per slot van rekening ook over sport, dus daar kon ik nog veel van leren.

Er ging een hele nieuwe wereld voor mij open. Een wereld waarin een paard drie pionnen waard was, evenals een loper. Een paard heette echter in het eindspel minder waard te zijn dan een loper en daaruit concludeerde ik dat dan drie pionnen geen drie pionnen waard konden zijn, of juist weer wel, afhankelijk van de fase van het spel en dat schaken ingewikkelder was dan voetbal. Nog voordat ik aan de buitenspelregel toewas bemerkte ik tot mijn schrik dat het alweer zaterdag was en dat ik mijn eerste wedstrijd moest vlaggen. Dat bleek gelukkig eenvoudiger dan ik had gedacht.

"Jij hoeft geen spelregels te kennen", sprak de leider van mijn vijftiental, want mijn broer was weer beter en de zoon van de melkboer was ook lid geworden, "die kent de scheidsrechter wel. Jij hoeft alleen maar te vlaggen als de bal over de zijlijn rolt en bij buitenspel." Ik durfde hem niet te zeggen dat ik zelfs niet wist wat buitenspel was. Gelukkig zette een van de verdedigers, die tevens aanvoerder was en drie jaar ouder dan ik, mij dit in heldere bewoordingen uiteen: "Kijk, als ik mijn arm opsteek, zo, dan steek jij je vlag omhoog en dat is dan buitenspel."

Iedereen liep het veld op en ik ging aan de zijlijn staan, ter hoogte van de middenlijn, vanwaar ik het beste zicht op het spel had. Het golfde wat heen en weer in de middencirkel, naar het strafschopgebied van de tegenpartij, terug naar de middencirkel, langs de middenlijn naar de overkant, terug, en toe langs de middenlijn mijn kant op. De bal rolde over de zijlijn, dus ik moest vlaggen. Daarna begon het heen en weer gegolf opnieuw en ik wilde juist mijn vlag aan het hek hangen om naar huis te gaan, toen ik midden in de kluwen, die angstwekkend dicht voor onze goal was beland, een arm omhoog zag steken. "Buitenspel", dacht ik en vlagde. De scheidsrechter negeerde mijn signaal en stond toe dat de bal in onze goal rolde. En dat terwijl het zo duidelijk buitenspel was geweest. Onze aanvoerder had toch niet voor niets zijn hand opgestoken!

Met de vlag in de hand stormde ik op de arbiter af. "Je bent een partijdige klootzak", zei ik, want dat had ik mijn vader weleens horen zeggen, thuis voor de buis, "boerelul". Kennelijk had ik iets verkeerds gezegd, want de man wilde zich woedend op mij storten. Dat zou hem bijna gelukt zijn, als ik niet bijtijds een stapje opzij had gedaan. Terwijl hij languit in een plas viel zag ik nog kans hem een tik achter zijn linkeroor te geven. Voor alle zekerheid zei ik ook nog even: "je moet niet zeuren, daar word je hard van", want dat leek me wel zo beleefd. Ik weet niet zeker of hij het gehoord heeft.

Hierna mocht ik nooit meer vlaggen. Ik mocht helemaal niets meer, want ik werd levenslang geschorst en mijn ouders zegden mijn lidmaatschap van de voetbalvereniging op. Nu bleef mij niets anders over dan mijn weekends door te brengen met het kijken naar de sportuitzendingen op de televisie en te dromen over de grote voetballers die ik daarin wonderbaarlijke staaltjes van fantastisch voetbal ten beste zag geven. Ik noem een Rinus Israël, een Theo Laseroms, een Berti Vogts, een Mohammed Ali, een Huub Stevens, een Willem Suurbier.

Zo is het gebleven, zo zit ik nu nog. De namen zijn veranderd, de systemen zijn veranderd. Vier-twee-vier, vier-drie-drie, vier-vier-twee, vier-vijf-een, negen-een-nul. Voor mij maakt het allemaal niets uit, ik mag toch niet meedoen. Het enige wat ik mag is hier zitten en elke keer als ik er eentje zie omvallen voor mijzelf mompelen: "je moet niet zeuren, daar word je hard van".

(WAARSCHUWING VAN UW CAPTAIN: Stommeling Jones presenteert dit verhaal als autobiografisch. Wij weten echter dat hij, in tegenstelling tot wat hij hier suggereert, enige tientallen jaren heeft gevoetbald, waarbij hij een manier van spelen aan de dag legde waarvan zijn Engelse neefje Vinnie nog wat had kunnen leren.)



19-08-2005 13.44 | Door: Stommeling Jones

Reacties

Het reactieveld bij dit onderwerp is gesloten. Mocht u nog iets aan de discussie toe te voegen hebben, dan kunt u reageren via reacties@opinieleiders.nl of op het Opinieleidersforum.



Opinieleiders.nl © 1999 - 2021 Alle rechten voorbehouden
Contact   Valid XHTML 1.0 TransitionalValid CSS!KuijkStrip over de zinloosheid van webloggen, onder andere