Harry Mulisch leefde toen nog, want het was 2009 (2)
Wij zijn nu een paar jaar bezig met het opschonen van de harde schijf en daarbij vonden we deze, ook nooit gebruikt (een andere versie hebben wij gepubliceerd als ‘Harry Mulisch leefde toen nog, want het was 2009‘ en deze is beter, dus dat zal dan wel een latere zijn, doch dit terzijde):
Interviewster: Goedenavond, dames en heren. Wij hebben hier in de studio de heer van der Duimschroef, die onlangs uitgebreid in het nieuws geweest is, omdat hij de Nobelprijs voor de vrede gewonnen had.
vdD: Ontvangen.
I: U bedoelt?.
vdD: Een Nobelprijs win je niet, die ontvang je. Het is verdorie geen wedstrijd. In ieder geval niet bij de Nobelprijs voor de vrede, die ik zou krijgen. Ja, misschien bij die voor de literatuur, dat weet ik niet zo. Maar als het daar een wedstrijd is, dan zijn de regels niet echt duidelijk. Het enige wat duidelijk is, is dat je niet goed hoeft te kunnen schrijven om te denken dat je ooit in aanmerking komt, kijk maar naar Harry Mulisch, en dat je ieder jaar weer kunt denken dat je meedoet, ook al is je laatste boek nog slechter dan het vorige. Kijk maar naar Harry Mulisch. Maar de Nobelprijs voor de vrede is zeker geen wedstrijd.
I: En die heeft u gekregen, is het niet?
vdD: Ik zou hem krijgen, inderdaad.
I: Waarom in vredesnaam? Ik had nog nooit van u gehoord en velen met mij. Bent u een soort van stiekeme vredesstichter?
vdD: Ik werk inderdaad het liefst op de achtergrond, maar ze kennen me allemaal, de mensen die ertoe doen. Vraag maar aan Bill Clinton.
I: Die is hier nu niet, dus ik vraag het aan u: bent u het genie achter Bill Clinton? Dat u ervoor gezorgd heeft dat hij die twee journalisten vrijkreeg uit Noord-Korea?
vdD: Bijna. Ik heb ervoor gezorgd dat zijn vrouw hem niet de hersens ingeslagen heeft toen hij zich met haar baantje ging bemoeien en vervolgens ook nog naar Noord-Korea vloog om haar werk te doen. Bij terugkomst heb ik ervoor gezorgd dat zij hem niet onmiddellijk gewurgd heeft. Ook nog.
I: Maar daar krijg je toch niet de Nobelprijs voor de vrede voor? Iedere jandoedel met de zwarte band in karate kan die twee bejaarden toch uit elkaar houden? Een corrigerende tik hier en daar en ze kunnen er weer een paar weken tegen, niet?
vdD: Daar heeft u op zich wel gelijk in. Dit was echter alleen maar een voorbeeldje van wat ik zoal doe. Neem nu ons eigen kabinet. Dat is haat en nijd, u weet dat ongetwijfeld. De dames en heren konden van begin af aan niet met elkaar door één deur en dat heb ik verholpen.
I: Met intensieve praatsessies tot diep in de nacht? Sensitivitytraining, dat soort zaken?
vdD: Neen. Ik heb de muren laten wegbreken, zodat alles nu op de deuren steunt. Ze hoeven niet alleen niet meer met elkaar door één deur, het kan niet eens meer. Sterker nog: als er ook maar één van die deuren opengaat, stort het hele gebouw in. Neen, van die deuren blijven ze wel af.
I: En nu lopen ze langs de deuren heen?
vdD: Inderdaad. Kent u overigens de uitdrukking “de muren hebben oren?”. Nou, deze niet meer. Maar doordat nu op elke verdieping het plafond en de vloer uit elkaar gehouden worden door de deuren, kun je precies zien wat al je collega’s doen en zij zien jou natuurlijk ook. Er valt dus onder werktijd op kantoor nog maar heel weinig te konkelen.
I: Hm. Een mooie gedachte, maar wel een beetje een sterk verhaal. Al die ministers zitten toch op hun eigen ministerie?
vdD: Ik heb het op alle ministeries laten doen. En overal staan nog camera’s ook, terwijl iedere minister in zijn eigen kantoor een hele batterij monitoren heeft om die beelden te bekijken. Zo. Nu u weer.
I: Maar dan komen ze aan werken toch helemaal niet meer toe?
vdD: Inderdaad. Sinds ik bezig ben geweest, is het vertrouwen in het kabinet dan ook met tientallen procenten gestegen. Was u dat niet opgevallen dan?
I: Toch geloof ik nooit dat je daarvoor de Nobelprijs voor de vrede krijgt. Dat gaat toch over oorlog en zo? Zorgen dat Israël en de Palestijnen vriendjes worden, dat Iran en Amerika niet meer bekvechten, dat soort dingen?
vdD: Wel godverdomme! Blijft u nou aan de gang? Ik zou hem godverdomme krijgen, ja! Wen er maar aan. Trut.
I: Sorry. Neem me niet kwalijk. Maar wacht even: u zou hem krijgen? U krijgt hem dus niet?
vdD: Ik krijg hem niet neen. En dat wist je best, natuurlijk, of lees jij geen kranten?
I: Ik niet, nee. Daar heb ik de redactie voor. Die dit kennelijk ook ontgaan is. U krijgt hem dus niet?
vdD: Ik krijg hem niet. Neen.
I: Waarom niet?
vdD: Ik heb eerlijk gezegd geen idee. Het was allemaal in kannen en kruiken, we hadden het zelfs al groots gevierd en toen ging het plotseling niet door. Heel lullig.
I: Gevierd? Van tevoren? Hoe kan dat? De winnaar weet het toch niet van tevoren?
vdD: Niet, dacht u? Nou, ik wel. Ik ben namelijk goede vriendjes met het hele comité, dus als die zeggen dat ik hem krijg, dan krijg ik hem. Zo zit dat. Dat zou Harry Mulisch ook eens moeten proberen, maar ja, die man maakt slecht vrienden, met zijn arrogante kop. Als je die alleen maar ziet, wil je hem al op zijn gezicht slaan, dus dat werkt niet. Ik had trouwens het hele comité uitgenodigd en ze hebben flink doorgezopen, dat moet ik zeggen.
I: Doorgezopen? Zo’n comité bestaat toch uit eerbiedwaardige oude heren? En zijn ze niet verplicht geheelonthouder?
vdD: Heeft u wel eens gezien wie ze de Nobelprijs voor de vrede gegeven hebben? Neem nou zo’n Woodrow Wilson.
I: Woodrow Wilson?
vdD: De winnaar van 1919. Zijn beroemde veertienpuntenplan leidt nog dagelijks tot nieuwe burgeroorlogen op de Balkan. Die Woodrow Wilson. Wat dacht u van Henry Kissinger? Yasser Arafat? Laat me niet lachen. Dan ben je toch echt niet nuchter, als je dat soort lui de Nobelprijs voor de vrede geeft. Straks gaan ze zo’n moeder Teresa of zo’n Albert Schweitzer er ook nog eentje geven.
I: Die hebben hem al gehad.
vdD: Nou, wat zei ik? Neen, die gasten van dat comité, die zuipen wat af. Ze waren ook allemaal al straalbezopen toen ze binnenkwamen, kreeg ik de indruk. En na de eerste drie traditionele toasts …
I: U eet tosti’s op zo’n feest? Had u er niet een banket met wat meer cachet van kunnen maken?
vdD: Neen, sufkut: geen tosti’s maar toasts. En die eet je niet, die breng je uit. Zo van: op de gastheer! Klok. Op de gasten! Klok. Op de vrede! Klok. Is er nog wodka? Klok, klok, klok. Klok.
I: Hé, daar tel ik er toch vier.
vdD: Drie. Is er nog wodka is geen toast, dat is de vraag die iedereen zich stelt na de eerste drie, omdat je dan in hetzelfde tempo doorgaat, natuurlijk. Klok, klok, klok. U kent dat wel. Nou ja, u dan misschien niet, maar de heren van het comité wel, al is het jammer dat ze er ondanks al die oefening niet tegenkunnen. Vandaar dus.
I: Vandaar wat?
vdD: Vandaar dat het wat uit de hand gelopen is. Denk ik. En ik had die brandslang natuurlijk niet moeten laten hangen. Dat is vragen om moeilijkheden.
I: Brandslang?
vdD: Breng een aantal oude dronkelappen in de buurt van een brandslang en het gaat mis. Vooral als ze gestudeerd hebben. Dan gaan ze kijken of het ding werkt, want dat herinneren ze zich uit hun studententijd, dat je daarmee het hele trappenhuis van de studentenflat onder water kon zetten. En dan gaan ze proberen of dat nog steeds zo leuk is.
I: En was het dat?
vdD: Zij vonden van wel. En het smaakte naar meer. Uiteindelijk hebben ze de hele tent afgebroken en daar waar ze net mee klaar toen de politie en de brandweer kwamen.
I: Politie en brandweer? Wie had die gewaarschuwd dan?
vdD: Dat zijn een paar voorbijgangers geweest. Die dachten dat er iets mis was omdat de vlammen aan alle kanten uit de vijfde verdieping sloegen terwijl het water anderhalve meter hoog in de straten stond, zoiets. Plus natuurlijk het vuurgevecht.
I: U bedoelt dat de brandweer het vuur bevocht?
vdD: Neen, het vuurgevecht. Dat de leden van het comité inmiddels op elkaar waren begonnen te schieten. Omdat ze ruzie hadden gekregen, want niemand wou toegeven dat hij het er ooit mee eens was geweest om de Nobelprijs voor de vrede aan Al Gore te geven. Dat jaar waren ze uitzonderlijk dronken, schijnt. Ze hebben toen zelfs de Nobelprijs voor de literatuur aan Harry Mulisch gegeven, maar daar had hij niks aan, want daar gingen zij niet over, dus toen zat hij er toch weer naast. Daar hebben ze later dan nog weer heel hard om gelachen, maar ik dwaal af. Waar was ik? O ja, de politie en de brandweer stonden dus voor de deur en toen wilde de brandweer niet beginnen met blussen zo lang er geschoten werd en de politie wilde niet naar binnen zo lang het nog fikte, waarop ze elkaar naar binnen begonnen te duwen, zo van, na u, neen, neen, jij eerst, u kent dat wel. Nou, dat is toen vechten geworden en uiteindelijk is het leger er aan te pas gekomen om politie en brandweer te scheiden en om de overlevenden uit de rokende puinhopen te halen. En nou is iedereen boos op mij en dus krijg ik de prijs op het laatste moment toch niet.
I: Ach jee. Wat naar nu. Wat ongelofelijk sneu. En verwijt u zichzelf nou ook iets? In dat verband?
vdD: Ja nou. Zelfs als ik niet in het verband zou zitten, dan nog. Ik had natuurlijk iedereen bij de deur moeten laten fouilleren, want die lui gaan nooit ongewapend ergens heen, die zijn allemaal zo paranoïde als de pest. En ik had die brandslang weg moeten laten halen, dus. En geen kaarsen op tafel zetten. En ik had achteraf nooit over Al Gore moeten beginnen, want dat deed het hem, uiteindelijk.
I: Dus eigenlijk is het allemaal de schuld van Al Gore?
vdD: Feitelijk wel, ja.
I: Goed, meneer van der Duimschroef, ik dank u voor dit gesprek.
vdD: Graag gedaan.
13-01-2017 12.10 | Door: Stommeling Jones | Categorie: Cultuur, Literatuur, Politiek, Redactiezaken